kerkgebouw
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: kerkgebouw (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkɛrəkxəˌbɑu / (3 of 4 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈkɛrk.χəˌbɑʊ̯/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈkɛrk.ɣəˌbɔʊ̯/
Woordafbreking
- kerk·ge·bouw
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van kerk en gebouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kerkgebouw | kerkgebouwen |
verkleinwoord | kerkgebouwtje | kerkgebouwtjes |
Zelfstandig naamwoord
het kerkgebouw o
- (religie) een gebouw dat door een kerkelijke organisatie gebruikt wordt voor het houden van religieuze diensten
- Zijn interesse in de architectuur beperkt zich vooral tot kerkgebouwen.
- ▸ Mijn zondagochtendlijke fietstochten leidden me de afgelopen jaren echter niet langer naar kerkgebouwen, maar ik voelde me steeds meer aangetrokken tot de natuur.[1]
Synoniemen
Vertalingen
1. een bel naast de ingang van de sacristie die tijdens kerkdiensten geluid wordt
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord kerkgebouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 of 4 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Religie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal