kaartlezen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van kaartlezen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		kaartlezen			kaart te lezen
	toekomend		zullen kaartlezen kaart zullen lezen			te zullen kaartlezen kaart te zullen lezen
voltooid	tegenwoordig		hebben kaartgelezen			te hebben kaartgelezen
	toekomend		kaartgelezen zullen hebben			kaartgelezen te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	kaartlezend		kaartgelezen			ev. lees kaart	mv. verouderd leest kaart	leze kaart (bijzin) kaartleze
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	lees kaart	leest kaart	leest kaart	leest kaart	leest kaart	lezen kaart	lezen kaart	lezen kaart
verleden (o.v.t.)	las kaart	las kaart	las kaart	laast kaart	las kaart	lazen kaart	lazen kaart	lazen kaart
toekomend (o.t.t.t.)	zal kaartlezen	zult/zal kaartlezen	zult/zal kaartlezen	zult kaartlezen	zal kaartlezen	zullen kaartlezen	zullen kaartlezen	zullen kaartlezen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou kaartlezen	zou kaartlezen	zou(dt) kaartlezen	zoudt kaartlezen	zou kaartlezen	zouden kaartlezen	zouden kaartlezen	zouden kaartlezen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	kaartlees	kaartleest	kaartleest	kaartleest	kaartleest	kaartlezen	kaartlezen	kaartlezen
verleden (o.v.t.)	kaartlas	kaartlas	kaartlas	kaartlaast	kaartlas	kaartlazen	kaartlazen	kaartlazen
toekomend (o.t.t.t.)	zal kaartlezen kaart zal lezen	zult/zal kaartlezen kaart zult/zal lezen	zult/zal kaartlezen kaart zult/zal lezen	zult kaartlezen kaart zult lezen	zal kaartlezen kaart zal lezen	zullen kaartlezen kaart zullen lezen	zullen kaartlezen kaart zullen lezen	zullen kaartlezen kaart zullen lezen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou kaartlezen kaart zou lezen	zou kaartlezen kaart zou lezen	zou(dt) kaartlezen kaart zou(dt) lezen	zoudt kaartlezen kaart zoudt lezen	zou kaartlezen kaart zou lezen	zouden kaartlezen kaart zouden lezen	zouden kaartlezen kaart zouden lezen	zouden kaartlezen kaart zouden lezen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb kaartgelezen	hebt kaartgelezen	hebt/heeft kaartgelezen	hebt kaartgelezen	heeft kaartgelezen	hebben kaartgelezen	hebben kaartgelezen	hebben kaartgelezen
verleden (v.v.t.)	had kaartgelezen	had kaartgelezen	had kaartgelezen	hadt kaartgelezen	had kaartgelezen	hadden kaartgelezen	hadden kaartgelezen	hadden kaartgelezen
toekomend (v.t.t.t.)	zal kaartgelezen hebben	zal/zult kaartgelezen hebben	zult/zal kaartgelezen hebben	zult kaartgelezen hebben	zal kaartgelezen hebben	zullen kaartgelezen hebben	zullen kaartgelezen hebben	zullen kaartgelezen hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou kaartgelezen hebben	zou kaartgelezen hebben	zou/zoudt kaartgelezen hebben	zoudt kaartgelezen hebben	zou kaartgelezen hebben	zouden kaartgelezen hebben	zouden kaartgelezen hebben	zouden kaartgelezen hebben
onpersoonlijke lijdende vorm kaartgelezen worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt kaartgelezen				er is kaartgelezen
verleden	er werd kaartgelezen				er was kaartgelezen
toekomend	er zal kaartgelezen worden				er zal kaartgelezen zijn
voorwaardelijk	er zou kaartgelezen worden				er zou kaartgelezen zijn