inpalmen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van inpalmen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		inpalmen			in te palmen
	toekomend		zullen inpalmen in zullen palmen			te zullen inpalmen in te zullen palmen
voltooid	tegenwoordig		hebben ingepalmd			te hebben ingepalmd
	toekomend		ingepalmd zullen hebben			ingepalmd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	inpalmend		ingepalmd			ev. palm in	mv. verouderd palmt in	palme in (bijzin) inpalme
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	palm in	palmt in	palmt in	palmt in	palmt in	palmen in	palmen in	palmen in
verleden (o.v.t.)	palmde in	palmde in	palmde in	palmde in	palmde in	palmden in	palmden in	palmden in
toekomend (o.t.t.t.)	zal inpalmen	zult/zal inpalmen	zult/zal inpalmen	zult inpalmen	zal inpalmen	zullen inpalmen	zullen inpalmen	zullen inpalmen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inpalmen	zou inpalmen	zou(dt) inpalmen	zoudt inpalmen	zou inpalmen	zouden inpalmen	zouden inpalmen	zouden inpalmen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	inpalm	inpalmt	inpalmt	inpalmt	inpalmt	inpalmen	inpalmen	inpalmen
verleden (o.v.t.)	inpalmde	inpalmde	inpalmde	inpalmde	inpalmde	inpalmden	inpalmden	inpalmden
toekomend (o.t.t.t.)	zal inpalmen in zal palmen	zult/zal inpalmen in zult/zal palmen	zult/zal inpalmen in zult/zal palmen	zult inpalmen in zult palmen	zal inpalmen in zal palmen	zullen inpalmen in zullen palmen	zullen inpalmen in zullen palmen	zullen inpalmen in zullen palmen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inpalmen in zou palmen	zou inpalmen in zou palmen	zou(dt) inpalmen in zou(dt) palmen	zoudt inpalmen in zoudt palmen	zou inpalmen in zou palmen	zouden inpalmen in zouden palmen	zouden inpalmen in zouden palmen	zouden inpalmen in zouden palmen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ingepalmd	hebt ingepalmd	hebt/heeft ingepalmd	hebt ingepalmd	heeft ingepalmd	hebben ingepalmd	hebben ingepalmd	hebben ingepalmd
verleden (v.v.t.)	had ingepalmd	had ingepalmd	had ingepalmd	hadt ingepalmd	had ingepalmd	hadden ingepalmd	hadden ingepalmd	hadden ingepalmd
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingepalmd hebben	zal/zult ingepalmd hebben	zult/zal ingepalmd hebben	zult ingepalmd hebben	zal ingepalmd hebben	zullen ingepalmd hebben	zullen ingepalmd hebben	zullen ingepalmd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingepalmd hebben	zou ingepalmd hebben	zou/zoudt ingepalmd hebben	zoudt ingepalmd hebben	zou ingepalmd hebben	zouden ingepalmd hebben	zouden ingepalmd hebben	zouden ingepalmd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm ingepalmd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt ingepalmd				er is ingepalmd
verleden	er werd ingepalmd				er was ingepalmd
toekomend	er zal ingepalmd worden				er zal ingepalmd zijn
voorwaardelijk	er zou ingepalmd worden				er zou ingepalmd zijn
lijdende vorm ingepalmd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ingepalmd worden			ingepalmd te worden
	toekomend		ingepalmd zullen worden			ingepalmd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		ingepalmd zijn			ingepalmd te zijn
	toekomend		ingepalmd zullen zijn			ingepalmd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word ingepalmd	wordt ingepalmd	wordt ingepalmd	wordt ingepalmd	wordt ingepalmd	worden ingepalmd	worden ingepalmd	worden ingepalmd
verleden (o.v.t.)	werd ingepalmd	werd ingepalmd	werd ingepalmd	werdt ingepalmd	werd ingepalmd	werden ingepalmd	werden ingepalmd	werden ingepalmd
toekomend (o.t.t.t.)	zal ingepalmd worden	zult ingepalmd worden	zult ingepalmd worden	zult ingepalmd worden	zal ingepalmd worden	zullen ingepalmd worden	zullen ingepalmd worden	zullen ingepalmd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ingepalmd worden	zou ingepalmd worden	zou/zoudt ingepalmd worden	zoudt ingepalmd worden	zou ingepalmd worden	zouden ingepalmd worden	zouden ingepalmd worden	zouden ingepalmd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ingepalmd	bent ingepalmd	bent/is ingepalmd	zijt ingepalmd	is ingepalmd	zijn ingepalmd	zijn ingepalmd	zijn ingepalmd
verleden (v.v.t.)	was ingepalmd	was ingepalmd	was ingepalmd	waart ingepalmd	was ingepalmd	waren ingepalmd	waren ingepalmd	waren ingepalmd
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingepalmd zijn	zult ingepalmd zijn	zult ingepalmd zijn	zult ingepalmd zijn	zal ingepalmd zijn	zullen ingepalmd zijn	zullen ingepalmd zijn	zullen ingepalmd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingepalmd zijn	zou ingepalmd zijn	zou/zoudt ingepalmd zijn	zoudt ingepalmd zijn	zou ingepalmd zijn	zouden ingepalmd zijn	zouden ingepalmd zijn	zouden ingepalmd zijn