imperator
Uiterlijk
- im·pe·ra·tor
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘opperbevelhebber’ voor het eerst aangetroffen in 1575 [1]
- afgeleid van het Latijnse imperare met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | imperator | imperatoren imperators |
verkleinwoord | imperatortje | imperatortjes |
de imperator m
- eretitel voor Romeins opperbevelhebber
- Het woord imperator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "imperator" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "imperator" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ imperator op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- van imperare (bevelen, gebieden)
imperātor m
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | imperātor | imperātōrēs |
genitief | imperātōris | imperātōrium |
datief | imperātōrī | imperātōribus |
accusatief | imperātōrem | imperātōrēs |
vocatief | imperātor | imperātōrēs |
ablatief | imperātōre | imperātōribus |
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -ator in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 78 %
- Prevalentie Vlaanderen 86 %
- Woorden in het Latijn
- Zelfstandig naamwoord in het Latijn
- Zelfstandig naamwoord van de 3de verbuiging in het Latijn