ijsdansen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van ijsdansen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ijsdansen			te ijsdansen
	toekomend		zullen ijsdansen			te zullen ijsdansen
voltooid	tegenwoordig		hebben geijsdanst			te hebben geijsdanst
	toekomend		geijsdanst zullen hebben			geijsdanst te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	ijsdansend		geijsdanst			ev. ijsdans	mv. verouderd ijsdanst	ijsdanse
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	ijsdans	ijsdanst	ijsdanst	ijsdanst	ijsdanst	ijsdansen	ijsdansen	ijsdansen
verleden (o.v.t.)	ijsdanste	ijsdanste	ijsdanste	ijsdanste	ijsdanste	ijsdansten	ijsdansten	ijsdansten
toekomend (o.t.t.t.)	zal ijsdansen	zult/zal ijsdansen	zult/zal ijsdansen	zult ijsdansen	zal ijsdansen	zullen ijsdansen	zullen ijsdansen	zullen ijsdansen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ijsdansen	zou ijsdansen	zou(dt) ijsdansen	zoudt ijsdansen	zou ijsdansen	zouden ijsdansen	zouden ijsdansen	zouden ijsdansen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geijsdanst	hebt geijsdanst	hebt/heeft geijsdanst	hebt geijsdanst	heeft geijsdanst	hebben geijsdanst	hebben geijsdanst	hebben geijsdanst
verleden (v.v.t.)	had geijsdanst	had geijsdanst	had geijsdanst	hadt geijsdanst	had geijsdanst	hadden geijsdanst	hadden geijsdanst	hadden geijsdanst
toekomend (v.t.t.t.)	zal geijsdanst hebben	zal/zult geijsdanst hebben	zult/zal geijsdanst hebben	zult geijsdanst hebben	zal geijsdanst hebben	zullen geijsdanst hebben	zullen geijsdanst hebben	zullen geijsdanst hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geijsdanst hebben	zou geijsdanst hebben	zou/zoudt geijsdanst hebben	zoudt geijsdanst hebben	zou geijsdanst hebben	zouden geijsdanst hebben	zouden geijsdanst hebben	zouden geijsdanst hebben