hieuwen/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van hieuwen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | hieuwen | te hieuwen | ||||||||
toekomend | zullen hieuwen | te zullen hieuwen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gehieuwd | te hebben gehieuwd | ||||||||
toekomend | gehieuwd zullen hebben | gehieuwd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
hieuwend | gehieuwd | ev. hieuw |
mv. verouderd hieuwt |
hieuwe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | hieuw | hieuwt | hieuwt | hieuwt | hieuwt | hieuwen | hieuwen | hieuwen | |||
verleden (o.v.t.) | hieuwde | hieuwde | hieuwde | hieuwde | hieuwde | hieuwden | hieuwden | hieuwden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal hieuwen | zult/zal hieuwen | zult/zal hieuwen | zult hieuwen | zal hieuwen | zullen hieuwen | zullen hieuwen | zullen hieuwen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou hieuwen | zou hieuwen | zou(dt) hieuwen | zoudt hieuwen | zou hieuwen | zouden hieuwen | zouden hieuwen | zouden hieuwen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gehieuwd | hebt gehieuwd | hebt/heeft gehieuwd | hebt gehieuwd | heeft gehieuwd | hebben gehieuwd | hebben gehieuwd | hebben gehieuwd | |||
verleden (v.v.t.) | had gehieuwd | had gehieuwd | had gehieuwd | hadt gehieuwd | had gehieuwd | hadden gehieuwd | hadden gehieuwd | hadden gehieuwd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gehieuwd hebben | zal/zult gehieuwd hebben | zult/zal gehieuwd hebben | zult gehieuwd hebben | zal gehieuwd hebben | zullen gehieuwd hebben | zullen gehieuwd hebben | zullen gehieuwd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gehieuwd hebben | zou gehieuwd hebben | zou/zoudt gehieuwd hebben | zoudt gehieuwd hebben | zou gehieuwd hebben | zouden gehieuwd hebben | zouden gehieuwd hebben | zouden gehieuwd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gehieuwd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gehieuwd | er is gehieuwd | |||||||||
verleden | er werd gehieuwd | er was gehieuwd | |||||||||
toekomend | er zal gehieuwd worden | er zal gehieuwd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gehieuwd worden | er zou gehieuwd zijn | |||||||||
lijdende vorm gehieuwd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gehieuwd worden | gehieuwd te worden | ||||||||
toekomend | gehieuwd zullen worden | gehieuwd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gehieuwd zijn | gehieuwd te zijn | ||||||||
toekomend | gehieuwd zullen zijn | gehieuwd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gehieuwd | wordt gehieuwd | wordt gehieuwd | wordt gehieuwd | wordt gehieuwd | worden gehieuwd | worden gehieuwd | worden gehieuwd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gehieuwd | werd gehieuwd | werd gehieuwd | werdt gehieuwd | werd gehieuwd | werden gehieuwd | werden gehieuwd | werden gehieuwd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gehieuwd worden | zult gehieuwd worden | zult gehieuwd worden | zult gehieuwd worden | zal gehieuwd worden | zullen gehieuwd worden | zullen gehieuwd worden | zullen gehieuwd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gehieuwd worden | zou gehieuwd worden | zou/zoudt gehieuwd worden | zoudt gehieuwd worden | zou gehieuwd worden | zouden gehieuwd worden | zouden gehieuwd worden | zouden gehieuwd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gehieuwd | bent gehieuwd | bent/is gehieuwd | zijt gehieuwd | is gehieuwd | zijn gehieuwd | zijn gehieuwd | zijn gehieuwd | |||
verleden (v.v.t.) | was gehieuwd | was gehieuwd | was gehieuwd | waart gehieuwd | was gehieuwd | waren gehieuwd | waren gehieuwd | waren gehieuwd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gehieuwd zijn | zult gehieuwd zijn | zult gehieuwd zijn | zult gehieuwd zijn | zal gehieuwd zijn | zullen gehieuwd zijn | zullen gehieuwd zijn | zullen gehieuwd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gehieuwd zijn | zou gehieuwd zijn | zou/zoudt gehieuwd zijn | zoudt gehieuwd zijn | zou gehieuwd zijn | zouden gehieuwd zijn | zouden gehieuwd zijn | zouden gehieuwd zijn |