hameren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van hameren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		hameren			te hameren
	toekomend		zullen hameren			te zullen hameren
voltooid	tegenwoordig		hebben gehamerd			te hebben gehamerd
	toekomend		gehamerd zullen hebben			gehamerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	hamerend		gehamerd			ev. hamer	mv. verouderd hamert	hamere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	hamer	hamert	hamert	hamert	hamert	hameren	hameren	hameren
verleden (o.v.t.)	hamerde	hamerde	hamerde	hamerde	hamerde	hamerden	hamerden	hamerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal hameren	zult/zal hameren	zult/zal hameren	zult hameren	zal hameren	zullen hameren	zullen hameren	zullen hameren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou hameren	zou hameren	zou(dt) hameren	zoudt hameren	zou hameren	zouden hameren	zouden hameren	zouden hameren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gehamerd	hebt gehamerd	hebt/heeft gehamerd	hebt gehamerd	heeft gehamerd	hebben gehamerd	hebben gehamerd	hebben gehamerd
verleden (v.v.t.)	had gehamerd	had gehamerd	had gehamerd	hadt gehamerd	had gehamerd	hadden gehamerd	hadden gehamerd	hadden gehamerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gehamerd hebben	zal/zult gehamerd hebben	zult/zal gehamerd hebben	zult gehamerd hebben	zal gehamerd hebben	zullen gehamerd hebben	zullen gehamerd hebben	zullen gehamerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gehamerd hebben	zou gehamerd hebben	zou/zoudt gehamerd hebben	zoudt gehamerd hebben	zou gehamerd hebben	zouden gehamerd hebben	zouden gehamerd hebben	zouden gehamerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gehamerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gehamerd				er is gehamerd
verleden	er werd gehamerd				er was gehamerd
toekomend	er zal gehamerd worden				er zal gehamerd zijn
voorwaardelijk	er zou gehamerd worden				er zou gehamerd zijn
lijdende vorm gehamerd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gehamerd worden			gehamerd te worden
	toekomend		gehamerd zullen worden			gehamerd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		gehamerd zijn			gehamerd te zijn
	toekomend		gehamerd zullen zijn			gehamerd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	—	—	—	—	wordt gehamerd	—	—	worden gehamerd
verleden (o.v.t.)	—	—	—	—	werd gehamerd	—	—	werden gehamerd
toekomend (o.t.t.t.)	—	—	—	—	zal gehamerd worden	—	—	zullen gehamerd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	—	—	—	—	zou gehamerd worden	—	—	zouden gehamerd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	—	—	—	—	is gehamerd	—	—	zijn gehamerd
verleden (v.v.t.)	—	—	—	—	was gehamerd	—	—	waren gehamerd
toekomend (v.t.t.t.)	—	—	—	—	zal gehamerd zijn	—	—	zullen gehamerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	—	—	—	—	zou gehamerd zijn	—	—	zouden gehamerd zijn