gloriëren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van gloriëren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gloriëren			te gloriëren
	toekomend		zullen gloriëren			te zullen gloriëren
voltooid	tegenwoordig		hebben geglorieerd			te hebben geglorieerd
	toekomend		geglorieerd zullen hebben			geglorieerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	gloriërend		geglorieerd			ev. glorieer	mv. verouderd glorieert	gloriëre
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	glorieer	glorieert	glorieert	glorieert	glorieert	gloriëren	gloriëren	gloriëren
verleden (o.v.t.)	glorieerde	glorieerde	glorieerde	glorieerde	glorieerde	glorieerden	glorieerden	glorieerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal gloriëren	zult/zal gloriëren	zult/zal gloriëren	zult gloriëren	zal gloriëren	zullen gloriëren	zullen gloriëren	zullen gloriëren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou gloriëren	zou gloriëren	zou(dt) gloriëren	zoudt gloriëren	zou gloriëren	zouden gloriëren	zouden gloriëren	zouden gloriëren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geglorieerd	hebt geglorieerd	hebt/heeft geglorieerd	hebt geglorieerd	heeft geglorieerd	hebben geglorieerd	hebben geglorieerd	hebben geglorieerd
verleden (v.v.t.)	had geglorieerd	had geglorieerd	had geglorieerd	hadt geglorieerd	had geglorieerd	hadden geglorieerd	hadden geglorieerd	hadden geglorieerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geglorieerd hebben	zal/zult geglorieerd hebben	zult/zal geglorieerd hebben	zult geglorieerd hebben	zal geglorieerd hebben	zullen geglorieerd hebben	zullen geglorieerd hebben	zullen geglorieerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geglorieerd hebben	zou geglorieerd hebben	zou/zoudt geglorieerd hebben	zoudt geglorieerd hebben	zou geglorieerd hebben	zouden geglorieerd hebben	zouden geglorieerd hebben	zouden geglorieerd hebben