foyer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • foy·er
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans foyer een “verwarmde ontmoetingszaal voor de toeschouwers, de artiesten, enz. (in een hotel, schouwburg)”
    • [1] Oorspronkelijk was de foyer een ruimte die van de koffiekamer gescheiden was, in die betekenis voor het eerst aangetroffen in 1805 (zie vindplaats hieronder).
    • [2] In de huidige betekenis als synoniem van “koffiekamer[1], voor het eerst aangetroffen in het jaar 1885.
enkelvoud meervoud
naamwoord foyer foyers
verkleinwoord foyertje foyertjes

Zelfstandig naamwoord

de foyerm

  1. verzamelplaats, zaal voor de verpozing (bijvoorbeeld in een hotel of schouwburg)
      Dit groot langwerpig, en op een open plein op zich zelf staande gebouw, gelijk het uitwendig niets aanvalligs had, kan het ook inwendig op geen bijzonder aangenaame formen, en nog veel minder op goede inrichtingen roemen. Inzonderheid deed het gebrek van Foyer zich hier opmerken: want, daar bij het uitgaan de koetsen in de File moesten voorkomen, en aan dezelven zoo lang geen tijd gegeeven wordt te toeven, tot dat de eigenaars uit de zaal kunnen geroepen worden, was ieder gedwongen zich in het ijskoude Voorportaal zoo lang op te houden,[2]
      De voorzitter der afdeeling Rotterdam van het Tooneelverbond, de heer F. Ebeling, en zijne echtgenoote hadden de leden van het Hoofdbestuur, de afgevaardigden, verscheidene voorstaanders van het Nederlandsch Tooneel, en het gezelschap van den Grooten Schouwburg uitgenoodigd op een souper na de voorstelling. Vijf-en-tachtig dames en heeren vereenigden zich in de koffiekamer en begaven zich vervolgens naar den keurig ingerichten foyer, waar zij aan een tiental tafels plaats namen. Uitnemend voorbereid en ingericht, slaagde dit feest voortreffelijk.[3]
  2. koffiekamer in openbare gebouwen
      De algemeene vergadering van onze Maatschappij is dit jaar gehouden in het gebouw Stroucken, Marnixkade bjj het Leidsche Plein, te Amsterdam. Voor het eerst werd toen gebruik gemaakt van de nieuwe in dit jaar gebouwde zaal, terwijl de oude zaal tot zoogenaamde „foyer" of koffiekamer diende.[4]
    • U kunt koffie halen in onze vernieuwde foyer. 
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. foyer op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron
    Johan Meerman
    St. Petersburg. November 1798 tot maart 1799. November 1799 tot maart 1800. in: Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa, Deel 3 (1805), Erven van Isaac van Cleef, Den Haag, p. 110 op dbnl.org op Wikipedia
  3. Bronlink Weblink bron
    Johan Meerman
    Nederlandsch tooneelverbond. in: De Vlaamsche Kunstbode, Jaargang 12 (1882), Jul. Vuylsteke, Ad. Hoste, Gent / De Seyn-Verhougstraete, Roeselare / J. Noordendorp, Amsterdam, p. 496 op dbnl.org op Wikipedia
  4. Bronlink geraadpleegd op 02-11-2020 Weblink bron Berichten uit de Graafschap (03-10-1885) in: De Graafschap-bode : nieuws- en advertentieblad voor stad- en ambt-Doetinchem, Hummelo en Keppel, (etc.), p. 2. op Delpher.nl op Wikipedia
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  foyer     le foyer     foyers     les foyers  

Zelfstandig naamwoord

foyer m

  1. haard, haardvuur
  2. (pars pro toto) huishouden
    «Proximus a signé cette semaine un accord définitif avec l'opérateur Eurofiber afin de raccorder au moins 500.000 foyers et entreprises à la fibre en Wallonie.»[2]
    Proximus heeft deze week een definitief contract met de exploitant Eurofiber getekend om in Wallonië minstens 500.000 huishoudens en bedrijven op het vezelnetwerk aan te sluiten.
  3. (pars pro toto) centrale ontmoetingszaal, lobby (van een schouwburg, hotel, enz.)
  4. (optica) brandpunt, focus
  5. (figuurlijk) brandhaard (van een ziekte-uitbraak, epidemie, e.d.)
    «On le sait depuis la première vague de l’épidémie, les établissements d’hébergement pour personnes âgées dépendantes (Ehpad) sont sous très haute surveillance car leurs résidents âgés, donc fragiles sont parmi les premières victimes du Covid-19. Depuis plusieurs mois, des "clusters", ces foyers d’infection, sont recensés un peu partout dans les Ehpad en France.»[3]
    We weten het sinds de eerste golf van de epidemie, de verblijfsinstellingen voor afhankelijke ouderen (Ehpad) staan onder streng toezicht, aangezien hun oudere en dus kwetsbare bewoners tot de eerste slachtoffers van Covid-19 horen. Sinds enkele maanden zijn er zo'n beetje overal in de zorginstellingen in Frankrijk "clusters", deze infectiehaarden geweest.
  6. (figuurlijk) (aardrijkskunde) centrum, gebied met de hoogste bevolkingsdichtheid
  7. (figuurlijk) tehuis (voor kinderen)
    «J’ai grandi dans les foyers, en manque d’un papa et d’une maman. J’avais beaucoup d’amour à donner et je rêvais de construire ma belle et grande famille.»[4]
    Ik ben in tehuizen opgegroeid, bij gebrek aan een papa en mams. Ik had veel liefde om te geven en ik droomde ervan om mijn mooie en grote gezin te stichten.
  8. (eufemisme) (Canada) bejaardenhuis

Verwijzingen

  1. foyer (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op Wikipedia (fr) op de website cnrtl.fr op Wikipedia (fr).
  2. Bronlink geraadpleegd op 3 november 2020 Weblink bron “Proximus déploie la fibre optique en Wallonie et envisage un déménagement” (30/10/20) op levif.be
  3. Bronlink geraadpleegd op 3 november 2020 Weblink bron “Coronavirus : 116 clusters dans les Ehpad de la région Occitanie” (28/10/2020) op ladepeche.fr
  4. Bronlink Weblink bron “ (12-10-2020) op tf1.fr


Tsjechisch

Zelfstandig naamwoord

foyer m

  1. foyer