lobby

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lob·by
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘pressiegroep’ voor het eerst aangetroffen in 1954 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord lobby lobby's
verkleinwoord lobby'tje lobby'tjes

Zelfstandig naamwoord

lobby v / m

  1. wachtruimte in een hotel, theater enz, hotellobby, theaterlobby
     De anonimiteit en vluchtigheid die een verblijf in een hotel normaal gesproken kenmerken, die de sensatie van treurnis en opwinding teweegbrengen dat je tijdelijk in een niemandsland tussen vertrek van huis en thuiskomst verzeild bent geraakt, waar, omdat er niets gebeurt, net zo goed alles zou kunnen gebeuren, en die een man alleen tussen vreemde lakens na een whisky te veel, achterovergeslagen op een kruk aan de bar in de lobby met een laatste slappe grap voor de stoïcijns glazen polerende barman, op het idee kunnen brengen dat er geen haan naar zou kraaien als hij de nachtportier belde met de vraag of hij iemand kende die haar diensten aanbood, waarbij het alleen die whisky te veel is die hem ervan weerhoudt om dat ook echt te doen, zijn hier in Grand Hotel Europa bleke herinneringen aan een moderniteit die zich ver weg van hier afspeelt in een andere wereld.[3]
     Toen ze de lobby in liepen, bedacht hij dat ze vergeten waren voor zichzelf te betalen, maar dat lachte ze weg door te zeggen dat ze zeker vijfentwintig van die soupers met bier en al hadden betaald.[4]
  2. (politiek), (figuurlijk) belangengroep die, meestal achter de schermen en dus buiten de parlementaire controle om, pressie uitoefent op bijv. het overheidsbeleid
    • De hogeschool laat het er niet bij zitten. Er wordt een lobby opgezet met de andere hogescholen in de provincies die geraakt worden. „En ik ga met mensen in de regio praten om de positie van Saxion te ondersteunen. Om een signaal te geven aan de politiek dat dit niet kan. Want als dit gebeurt, is dat niet goed voor Oost-Nederland.” [5] 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
lobbyen

lobby

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lobbyen
    • Ik lobby. 
  2. gebiedende wijs van lobbyen
    • Lobby! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lobbyen
    • Lobby je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
lobby lobbies

Zelfstandig naamwoord

Woordherkomst en -opbouw
  • Van hobi, "klein paard"; omstreeks 1400 voor het eerst aangetroffen.[1]

lobby

  1. lobby, gang [1], hal

Verwijzingen

  1. hobby (n.), etymonline.com