fonds

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fonds
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vastgelegd kapitaal’ aangetroffen vanaf 1651 [1]
  • afgeleid van het Franse fonds of daarvoor van het Latijnse 'fundus'
enkelvoud meervoud
naamwoord fonds fondsen
verkleinwoord fondsje fondsjes

Zelfstandig naamwoord

het fondso

  1. een voor een bepaald doel vastgelegd kapitaal, ('potje')
     Dus aangekomen in een gehucht-met-wifi in Noord-Oregon (Big Lake Youth Camp) zocht ik een website waar ik fondsen mee kon gaan werven.[2]
  2. vereniging die dat kapitaal vergaart en beheert
    • bestuurslid van een kankerfonds heeft ruim zeshonderdduizend euro in eigen zak gestoken 
  3. effect (waardepapier) van een bepaalde uitgevende instelling b.v. een aandelenfonds, beleggingsfonds, indexfonds, obligatiefonds
    • fondsen worden meestal verhandeld via beurzen 
  4. uitgeversfonds (alle werken waarvan een uitgever het recht van uitgave bezit)
    • Als uitgever heb ik een succesvolle bijdrage geleverd aan het verhogen van de omzet voor het fonds 
  5. ziekenfonds
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de fondsmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord fond

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen