ervaring
Uiterlijk
- er·va·ring
- Naamwoord van handeling van ervaren met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ervaring | ervaringen |
verkleinwoord | ervarinkje | ervarinkjes |
ervaring v
- een vorm van kennis; iets door ondervinding geleerd hebben
- Ik heb heel veel ervaring met autorijden en ik kan het dus ook heel goed.
- kennis hebben van de gebruikelijke gang van zaken
- Mijn ervaring met het beloop van deze ziekte is eigenlijk maar heel beperkt.
- een reflectie uit observatie en betrokkenheid bij bepaalde processen of toestanden
- Deze fout is een waardevolle ervaring geweest waarvan ik veel geleerd heb.
- aha-ervaring, bijna-doodervaring, gevechtservaring, jeugdervaring, levenservaring, piekervaring, praktijkervaring, reiservaring, werkervaring, zeilervaring
- ervaringsbewijs, ervaringsdeskundige, ervaringsdeskundigheid, ervaringseconomie, ervaringsfeit, ervaringswereld, ervaringswetenschap
- ervaring opdoen
1. een vorm van kennis
|
|
ervaring opdoen
|
- Het woord ervaring staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ervaring" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
ervaring
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -ing in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %
- Woorden in het Nedersaksisch
- Zelfstandig naamwoord in het Nedersaksisch