einigen
Uiterlijk
- ei·ni·gen
einigen, m
einigen, o
- vrouwelijke vorm genitief enkelvoud van einige
einigen, mv
- mannelijke vorm datief meervoud van einige
einigen, m
einigen, o
- vrouwelijke vorm genitief enkelvoud van einige
einigen, mv
- mannelijke vorm datief meervoud van einige
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
einigen |
einigte |
geeinigt |
zwak | volledig | met "haben" |
einigen
- overgankelijk afkartenen, afspreken, afstemmen, beklinken, kortsluiten, overeenkomen, tot een akkoord komen
- overgankelijk verenigen
- wederkerend sich ~: afdoen, afhandelen, afwerken, afwikkelen, bijleggen, conciliëren, herenigen, het bijleggen, het eens worden, overeenkomen, in overeenstemming brengen, reconciliëren, verzoenen, verzoenen met zich, zich verzoenen met
- [2]: einen
- [2]: vereinen
- [2]: vereinigen