Naar inhoud springen

einigen

Uit WikiWoordenboek
  • ei·ni·gen

einigen, m

  1. mannelijke vorm genitief enkelvoud van einige
  2. mannelijke vorm accusatief enkelvoud van einige

einigen, o

  1. vrouwelijke vorm genitief enkelvoud van einige

einigen, mv

  1. mannelijke vorm datief meervoud van einige

einigen, m

  1. mannelijke vorm genitief enkelvoud van einige
  2. mannelijke vorm accusatief enkelvoud van einige

einigen, o

  1. vrouwelijke vorm genitief enkelvoud van einige

einigen, mv

  1. mannelijke vorm datief meervoud van einige
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
einigen
einigte
geeinigt
zwak volledig met "haben"

einigen

  1. overgankelijk afkartenen, afspreken, afstemmen, beklinken, kortsluiten, overeenkomen, tot een akkoord komen
  2. overgankelijk verenigen
  3. wederkerend sich ~: afdoen, afhandelen, afwerken, afwikkelen, bijleggen, conciliëren, herenigen, het bijleggen, het eens worden, overeenkomen, in overeenstemming brengen, reconciliëren, verzoenen, verzoenen met zich, zich verzoenen met