afwerken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·wer·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afwerken
werkte af
afgewerkt
zwak -t volledig

Werkwoord

afwerken

  1. overgankelijk de laatste en kleine details afmaken
    • Die houten kast is erg netjes afgewerkt. 
  2. volledig bezoeken, bespreken of behandelen
    • Tijdens de culturele reis moesten alle kerken van Rome worden afgewerkt. 
  3. voltooien
    • Ik moet even deze order afwerken maar dan ben ik klaar. 
  4. (informeel) (spreektaal) (straatprostitutie) een klant in de auto seksueel bedienen (zodat hij weer kan vertrekken)
     Nu staat er een houten huisje met alle voorzieningen die nodig zijn, maar helemaal veilig was het nog niet voor de straatprostituees. Er was nog geen plek waar ze hun klanten konden afwerken.[1]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 24 februari 2024 Weblink bron
    Iris Tasseron
    “Bedenkers tippelzone balen van aanstaande sluiting: 'Het bracht veiligheid voor straatprostituees'” (27 juni 2021) op www.rtvutrecht.nl
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be