Naar inhoud springen

afstemmen

Uit WikiWoordenboek
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afstemmen
/'ɑfstɛmə(n)/
stemde af
/stɛmdə 'ʔɑf/
afgestemd
/'ɑfxəstɛmt/
zwak -d volledig
  • af·stem·men

afstemmen

  1. overgankelijk, (muziek) op de juiste toonhoogte brengen
    • De eerste snaar wordt op een stemvork afgestemd. 
  2. overgankelijk op de juiste frequentie instellen
    • We stemden de radio af op deze zender. 
  3. iets zo regelen dat het voor iedereen passend is
    • Wij stemden onze agenda's op elkaar af zodat we maandagochtend een vergadering konden houden. 
  4. iets zo regelen dat he samen één geheel vormt
     De kennis in Nederland over de aarde is "eigenlijk een soort puzzel", legt Hoogendoorn van het KNGMG uit. "Er is ook een studie aardwetenschappen aan de Universiteit Utrecht, en bijvoorbeeld een technische variant in Delft. Maar het is allemaal heel nauw op elkaar afgestemd, zonder overlap. Je haalt nu een belangrijke kaart uit het kaartenhuis."[1]
  5. overgankelijk bij stemming verwerpen
    • Het voorstel werd afgestemd. 


99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]
  1. Bronlink geraadpleegd op 6 mei 2025 Weblink bron
    Sven Schaap
    “Werkveld luidt noodklok op actiedag tegen verdwijnen aardwetenschappen VU” (6 mei 2025), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be