doubleren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dou·ble·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verdubbelen’ voor het eerst aangetroffen in 1581 [1]
  • afgeleid van het Franse doubler (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doubleren
doubleerde
gedoubleerd
zwak -d volledig

Werkwoord

doubleren overgankelijk [3]

  1. (onderwijs) (een leerjaar) nogmaals doorlopen, blijven zitten
  2. (spel) de inzet verdubbelen
  3. (kleding) voeren (voering aanbrengen)
  4. (schilderkunst) schilderij voorzien van een steunend doek aan de achterkant van dat schilderij
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen