dissoneren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van dissoneren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		dissoneren			te dissoneren
	toekomend		zullen dissoneren			te zullen dissoneren
voltooid	tegenwoordig		hebben gedissoneerd			te hebben gedissoneerd
	toekomend		gedissoneerd zullen hebben			gedissoneerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	dissonerend		gedissoneerd			ev. dissoneer	mv. verouderd dissoneert	dissonere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	dissoneer	dissoneert	dissoneert	dissoneert	dissoneert	dissoneren	dissoneren	dissoneren
verleden (o.v.t.)	dissoneerde	dissoneerde	dissoneerde	dissoneerde	dissoneerde	dissoneerden	dissoneerden	dissoneerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal dissoneren	zult/zal dissoneren	zult/zal dissoneren	zult dissoneren	zal dissoneren	zullen dissoneren	zullen dissoneren	zullen dissoneren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou dissoneren	zou dissoneren	zou(dt) dissoneren	zoudt dissoneren	zou dissoneren	zouden dissoneren	zouden dissoneren	zouden dissoneren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gedissoneerd	hebt gedissoneerd	hebt/heeft gedissoneerd	hebt gedissoneerd	heeft gedissoneerd	hebben gedissoneerd	hebben gedissoneerd	hebben gedissoneerd
verleden (v.v.t.)	had gedissoneerd	had gedissoneerd	had gedissoneerd	hadt gedissoneerd	had gedissoneerd	hadden gedissoneerd	hadden gedissoneerd	hadden gedissoneerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gedissoneerd hebben	zal/zult gedissoneerd hebben	zult/zal gedissoneerd hebben	zult gedissoneerd hebben	zal gedissoneerd hebben	zullen gedissoneerd hebben	zullen gedissoneerd hebben	zullen gedissoneerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gedissoneerd hebben	zou gedissoneerd hebben	zou/zoudt gedissoneerd hebben	zoudt gedissoneerd hebben	zou gedissoneerd hebben	zouden gedissoneerd hebben	zouden gedissoneerd hebben	zouden gedissoneerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gedissoneerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gedissoneerd				er is gedissoneerd
verleden	er werd gedissoneerd				er was gedissoneerd
toekomend	er zal gedissoneerd worden				er zal gedissoneerd zijn
voorwaardelijk	er zou gedissoneerd worden				er zou gedissoneerd zijn