degouteren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van degouteren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		degouteren			te degouteren
	toekomend		zullen degouteren			te zullen degouteren
voltooid	tegenwoordig		gedegouteerd			te gedegouteerd
	toekomend		gedegouteerd zullen			gedegouteerd te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	degouterend		gedegouteerd			ev. degouteer	mv. verouderd degouteert	degoutere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	degouteer	degouteert	degouteert	degouteert	degouteert	degouteren	degouteren	degouteren
verleden (o.v.t.)	degouteerde	degouteerde	degouteerde	degouteerde	degouteerde	degouteerden	degouteerden	degouteerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal degouteren	zult/zal degouteren	zult/zal degouteren	zult degouteren	zal degouteren	zullen degouteren	zullen degouteren	zullen degouteren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou degouteren	zou degouteren	zou(dt) degouteren	zoudt degouteren	zou degouteren	zouden degouteren	zouden degouteren	zouden degouteren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij