dagen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van dagen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		dagen			te dagen
	toekomend		zullen dagen			te zullen dagen
voltooid	tegenwoordig		hebben gedaagd			te hebben gedaagd
	toekomend		gedaagd zullen hebben			gedaagd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	dagend		gedaagd			ev. daag	mv. verouderd daagt	dage
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	daag	daagt	daagt	daagt	daagt	dagen	dagen	dagen
verleden (o.v.t.)	daagde	daagde	daagde	daagde	daagde	daagden	daagden	daagden
toekomend (o.t.t.t.)	zal dagen	zult/zal dagen	zult/zal dagen	zult dagen	zal dagen	zullen dagen	zullen dagen	zullen dagen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou dagen	zou dagen	zou(dt) dagen	zoudt dagen	zou dagen	zouden dagen	zouden dagen	zouden dagen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gedaagd	hebt gedaagd	hebt/heeft gedaagd	hebt gedaagd	heeft gedaagd	hebben gedaagd	hebben gedaagd	hebben gedaagd
verleden (v.v.t.)	had gedaagd	had gedaagd	had gedaagd	hadt gedaagd	had gedaagd	hadden gedaagd	hadden gedaagd	hadden gedaagd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gedaagd hebben	zal/zult gedaagd hebben	zult/zal gedaagd hebben	zult gedaagd hebben	zal gedaagd hebben	zullen gedaagd hebben	zullen gedaagd hebben	zullen gedaagd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gedaagd hebben	zou gedaagd hebben	zou/zoudt gedaagd hebben	zoudt gedaagd hebben	zou gedaagd hebben	zouden gedaagd hebben	zouden gedaagd hebben	zouden gedaagd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gedaagd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gedaagd				er is gedaagd
verleden	er werd gedaagd				er was gedaagd
toekomend	er zal gedaagd worden				er zal gedaagd zijn
voorwaardelijk	er zou gedaagd worden				er zou gedaagd zijn
lijdende vorm gedaagd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gedaagd worden			gedaagd te worden
	toekomend		gedaagd zullen worden			gedaagd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		gedaagd zijn			gedaagd te zijn
	toekomend		gedaagd zullen zijn			gedaagd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word gedaagd	wordt gedaagd	wordt gedaagd	wordt gedaagd	wordt gedaagd	worden gedaagd	worden gedaagd	worden gedaagd
verleden (o.v.t.)	werd gedaagd	werd gedaagd	werd gedaagd	werdt gedaagd	werd gedaagd	werden gedaagd	werden gedaagd	werden gedaagd
toekomend (o.t.t.t.)	zal gedaagd worden	zult gedaagd worden	zult gedaagd worden	zult gedaagd worden	zal gedaagd worden	zullen gedaagd worden	zullen gedaagd worden	zullen gedaagd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou gedaagd worden	zou gedaagd worden	zou/zoudt gedaagd worden	zoudt gedaagd worden	zou gedaagd worden	zouden gedaagd worden	zouden gedaagd worden	zouden gedaagd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben gedaagd	bent gedaagd	bent/is gedaagd	zijt gedaagd	is gedaagd	zijn gedaagd	zijn gedaagd	zijn gedaagd
verleden (v.v.t.)	was gedaagd	was gedaagd	was gedaagd	waart gedaagd	was gedaagd	waren gedaagd	waren gedaagd	waren gedaagd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gedaagd zijn	zult gedaagd zijn	zult gedaagd zijn	zult gedaagd zijn	zal gedaagd zijn	zullen gedaagd zijn	zullen gedaagd zijn	zullen gedaagd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gedaagd zijn	zou gedaagd zijn	zou/zoudt gedaagd zijn	zoudt gedaagd zijn	zou gedaagd zijn	zouden gedaagd zijn	zouden gedaagd zijn	zouden gedaagd zijn

vervoeging van het werkwoord dagen
tegenwoordige tijd				verleden tijd				toekomende tijd
het		daagt		het		daagde		het		zal dagen
onvoltooid deelwoord			voltooid deelwoord			gebiedende wijs			aanvoegende wijs
dagend			heeft gedaagd			daag			dage