cup

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cup
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels cup; in de betekenis van ‘kom van bustehouder’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1][2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord cup cups
verkleinwoord cupje cupjes

Zelfstandig naamwoord

de cupm

  1. (sport) beker die dient als trofee voor de winnaar van een toernooi of concours waarbij meestal steeds de verliezers van wedstrijden afvallen, ook gebruikt aanduiding voor dat evenement
    • Een andere cup die ook door Suriname gewonnen werd, was de Jos D. Emanuels Cup. In 1965 startte een interland tussen Suriname en Guyana om deze cup. Suriname won in 1965, '66 en 1967 en werd eigenaar van deze cup. [4]
    • De internationale wedstrijden op schaatsen, om het meesterschap der wereld, uitgeschreven door den Ned. Schaatsenrijdersbond en de Amst. Sportclub, zijn heden geëindigd, met den laatsten kampstrijd op een baan van 5 mijlen of 5000 m., bijna een uur gaans (5555 m.) De dooi, die gisteren nacht reeds was ingevallen en steeds voortduurde, ging heden ochtend in een zachten regen over, en ofschoon de baan reeds veel geleden had, en voor de lange tribune reeds lange scheuren vertoonden, wenschten de beide besturen, in overleg met de mededingers, dezen laatsten der vier wedstrijden toch te doen doorgaan, omdat onze landgenoot, de heer Pander uit Haarlem, zulk een schoonen kans had om den grooten zilveren beker, ter waarde van f 800, te winnen. Het reglement toch voor deze wedstrijden hield o. a. de bepaling in dat hij, die in drie van de vier kampstrijden (onverschillig welke) overwinnaar bleef, den fraaien beker zou wegdragen. (…) Aan Norseng, die de eerst aankomende was op de 2 en 5 mijls banen, moest dus het wereldmeesterschap op de lange banen, aan Pander, die de ½ en een mijl banen het snelst afreed, het meesterschap op de korte baan worden toegekend. Terwijl de zilv. cup voor latere wedstrijden wordt gereserveerd. [5]
  2. (kleding) elk van beide helften van een beha of van het bovenstuk van een bikini
    • We waren op weg naar het zwembad. Koeien hingen loom in de wei. De cup van mijn nieuwe topje kleefde aan mijn huid. [6]
    • Popeline bustehouder met smalle maagband, elastieken achtersluiting met haak en oog. Jeugdige pasvorm en geprononceerde cup ƒ2,90 [7]
  3. verpakking voor kleine hoeveelheden drank of voedsel
    • Het is ook erg eenvoudig: koop een cup, voeg een beetje heet water toe, en je hebt een gezonde portie havermout. [8]
    • Van het glaswerk kunnen wij niet veel zeggen; alleen viel het ons op, dat een of ander deksel wel wat vreemd en scheel neerkeek op de cup, die het dekken moet. [9]
Opmerkingen
  • Het verkleinwoord is vooral gebruikelijk voor betekenis 3, "verpakking".
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[10]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
cup cups
cups

Zelfstandig naamwoord

cup

  1. kop, kopje
  2. (VS) (natuurkunde), (kookkunst), (eenheid) een Anglo-Amerikaanse maateenheid
  3. deel van een bh
  4. beker die je kunt winnen bij een wedstrijd
    • Feyenoord heeft de Europacup gewonnen. 
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Opmerkingen
  • [2]: Customary cup:
    • 16 cups = 1 gallon
    • 4 cups = 1 quart
    • 2 cups = 1 pint