cola

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·la
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘koolzuurhoudende frisdrank’ voor het eerst aangetroffen in 1952 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord cola cola's
verkleinwoord colaatje colaatjes

Zelfstandig naamwoord

cola m

  1. (drinken) een uit kolanoten vervaardigde bruinkleurige drank met prik (frisdrank)
    • Je doet mij veel meer plezier met een colaatje dan met een wijntje. 
     Het water liep me spontaan in de mond als ik dacht aan een vanille milkshake en cola met ijs.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Portugees

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

cola v

  1. lijm


Spaans

enkelvoud meervoud
cola colas

Zelfstandig naamwoord

cola m

  1. (zoötomie) staart
  2. wachtrij
  3. (drinken) cola

Werkwoord

vervoeging van
colar

cola

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van colar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van colar