caramboleren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van caramboleren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | caramboleren | te caramboleren | ||||||
toekomend | zullen caramboleren | te zullen caramboleren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecaramboleerd | te hebben gecaramboleerd | ||||||
toekomend | gecaramboleerd zullen hebben | gecaramboleerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
carambolerend | gecaramboleerd | ev. caramboleer |
mv. verouderd caramboleert |
carambolere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | caramboleer | caramboleert | caramboleert | caramboleert | caramboleert | caramboleren | caramboleren | caramboleren | |
verleden (o.v.t.) | caramboleerde | caramboleerde | caramboleerde | caramboleerde | caramboleerde | caramboleerden | caramboleerden | caramboleerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal caramboleren | zult/zal caramboleren | zult/zal caramboleren | zult caramboleren | zal caramboleren | zullen caramboleren | zullen caramboleren | zullen caramboleren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou caramboleren | zou caramboleren | zou(dt) caramboleren | zoudt caramboleren | zou caramboleren | zouden caramboleren | zouden caramboleren | zouden caramboleren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecaramboleerd | hebt gecaramboleerd | hebt/heeft gecaramboleerd | hebt gecaramboleerd | heeft gecaramboleerd | hebben gecaramboleerd | hebben gecaramboleerd | hebben gecaramboleerd | |
verleden (v.v.t.) | had gecaramboleerd | had gecaramboleerd | had gecaramboleerd | hadt gecaramboleerd | had gecaramboleerd | hadden gecaramboleerd | hadden gecaramboleerd | hadden gecaramboleerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecaramboleerd hebben | zal/zult gecaramboleerd hebben | zult/zal gecaramboleerd hebben | zult gecaramboleerd hebben | zal gecaramboleerd hebben | zullen gecaramboleerd hebben | zullen gecaramboleerd hebben | zullen gecaramboleerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecaramboleerd hebben | zou gecaramboleerd hebben | zou/zoudt gecaramboleerd hebben | zoudt gecaramboleerd hebben | zou gecaramboleerd hebben | zouden gecaramboleerd hebben | zouden gecaramboleerd hebben | zouden gecaramboleerd hebben |