Naar inhoud springen

caramboleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ca·ram·bo·leer

Werkwoord

vervoeging van
caramboleren

caramboleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van caramboleren
    • Ik caramboleer. 
  2. gebiedende wijs van caramboleren
    • Caramboleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van caramboleren
    • Caramboleer je? 

Gangbaarheid