brus

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brus
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenvoegsel van de Nederlandse woorden broer en zus.
enkelvoud meervoud
naamwoord brus brussen
verkleinwoord brusje brusjes

Zelfstandig naamwoord

brus

  1. (familie) een ander kind van dezelfde ouders, dat zorgtaken op zich neemt
    • De gehandicapte Anna heeft drie brussen die voor haar zorgen. 
Hyponiemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • brus

Zelfstandig naamwoord

brus monbezield

  1. slijpsteen
Verbuiging
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Meer informatie

Verwijzingen

Werkwoord

brus

  1. informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord brousit