sibbeling

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sib·be·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sibbeling sibbelings/sibbelingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de sibbelingv / m

  1. (familie) kind van dezelfde ouders, brus
     Is er een leeftijd waarop we broertje en zusje laten varen en altijd broer of zus zeggen? Voor mij voelt dat toch altijd nog als een sibbeling die ouder is dan ik, en dat is niet de bedoeling.[1]
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 4 april 2024
    M.van der Meulen
    “Mijn broertje, mijn zus en het neutrale meisje” (23 juni 2022), NS