Naar inhoud springen

bout

Uit WikiWoordenboek
Een bout (1)
soldeerbout (5)
niet al te moderne strijkbout (6)
  • bout
  • In de betekenis van ‘poot van een geslacht dier’ voor het eerst aangetroffen in 1101 [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bout bouten
verkleinwoord boutje boutjes

deboutm [3] [4] [5] [6]

  1. (gereedschap), verbindingsmiddel, meest uit metaal vervaardigde ronde staaf met kop, oog of haak
     Normaal gesproken was dat geen enkel probleem geweest, ze gebruikten een eenvoudige en beproefde techniek met platen en bouten voor de samenvoeging.[7]
  2. (voeding) een stuk voor consumptie bedoeld vlees met een bot erin, meestal een poot
  3. (techniek) een projectiel dat door een kruisboog wordt afgeschoten
  4. (biologie) ontlasting, uitwerpselen, drol (zie bouten)
  5. (techniek) een soldeerijzer
  6. (techniek) een strijkijzer
  • Je kunt me de bout hachelen
je kunt voor mij de pot op

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

vervoeging van
bouten

bout

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van bouten
  2. gebiedende wijs van bouten
95 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[8]
enkelvoud meervoud
bout bouts

bout

  1. het plotseling komen opzetten van iets, m.n. iets onaangenaams;  aanval zn  [2], [3],  vlaag zn  [2]
    «A sudden bout of sickness.»
    Een plotselinge aanval van ziekte/misselijkheid.
  2. (sport) bokswedstrijd
  3. (sport) roller derby-wedstrijd
  • Afgeleid van het werkwoord  bouter ww 
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  bout     le bout     bouts     les bouts  

bout m

  1. einde, uiteinde