hazenbout

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ha·zen·bout
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hazenbout hazenbouten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hazenboutm

  1. (voeding) het vlees van de achterpoot van een haas
     Ik ontdooide de hazenbout en zette hem in de oven voor het avondeten.[1]
     De jury was ook erg gecharmeerd van de ”Hazenbout met bruin bier” van J. Witsel uit Krabbendijke. Hij stuurde een sympathiek, eenvoudig recept in waarvan de ingrediënten gewoon allemaal bij elkaar in de pan kunnen. Met het bruin bier en de tuttifrutti krijgt het gerecht een winters karakter. En inderdaad: laat de haas maar voor zichzelf spreken.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten)
    “Italiaanse schoenen” (2011), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044521832
  2. Bronlink geraadpleegd op 6 april 2022 Weblink bron
    Ellen van de Beek en Mariëlle Oussoren-Buys
    “RD-lezer kookt behoorlijk wild” (10 december 2010), Reformatorisch Dagblad