hazenbout
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ha·zen·bout
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hazenbout | hazenbouten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de hazenbout m
- (voeding) het vlees van de achterpoot van een haas
- ▸ Ik ontdooide de hazenbout en zette hem in de oven voor het avondeten.[1]
- ▸ De jury was ook erg gecharmeerd van de ”Hazenbout met bruin bier” van J. Witsel uit Krabbendijke. Hij stuurde een sympathiek, eenvoudig recept in waarvan de ingrediënten gewoon allemaal bij elkaar in de pan kunnen. Met het bruin bier en de tuttifrutti krijgt het gerecht een winters karakter. En inderdaad: laat de haas maar voor zichzelf spreken.[2]
Vertalingen
1. het vlees van de achterpoot van een haas
Gangbaarheid
- Het woord hazenbout staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Henning Mankell (vert.Clementine Luijten)“Italiaanse schoenen” (2011), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044521832
- ↑ Weblink bron Ellen van de Beek en Mariëlle Oussoren-Buys“RD-lezer kookt behoorlijk wild” (10 december 2010), Reformatorisch Dagblad