boeten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van boeten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		boeten			te boeten
	toekomend		zullen boeten			te zullen boeten
voltooid	tegenwoordig		hebben geboet			te hebben geboet
	toekomend		geboet zullen hebben			geboet te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	boetend		geboet			ev. boet	mv. verouderd boet	boete
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	boet	boet	boet	boet	boet	boeten	boeten	boeten
verleden (o.v.t.)	boette	boette	boette	boette	boette	boetten	boetten	boetten
toekomend (o.t.t.t.)	zal boeten	zult/zal boeten	zult/zal boeten	zult boeten	zal boeten	zullen boeten	zullen boeten	zullen boeten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou boeten	zou boeten	zou(dt) boeten	zoudt boeten	zou boeten	zouden boeten	zouden boeten	zouden boeten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geboet	hebt geboet	hebt/heeft geboet	hebt geboet	heeft geboet	hebben geboet	hebben geboet	hebben geboet
verleden (v.v.t.)	had geboet	had geboet	had geboet	hadt geboet	had geboet	hadden geboet	hadden geboet	hadden geboet
toekomend (v.t.t.t.)	zal geboet hebben	zal/zult geboet hebben	zult/zal geboet hebben	zult geboet hebben	zal geboet hebben	zullen geboet hebben	zullen geboet hebben	zullen geboet hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geboet hebben	zou geboet hebben	zou/zoudt geboet hebben	zoudt geboet hebben	zou geboet hebben	zouden geboet hebben	zouden geboet hebben	zouden geboet hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geboet worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geboet				er is geboet
verleden	er werd geboet				er was geboet
toekomend	er zal geboet worden				er zal geboet zijn
voorwaardelijk	er zou geboet worden				er zou geboet zijn