bloemen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van bloemen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bloemen			te bloemen
	toekomend		zullen bloemen			te zullen bloemen
voltooid	tegenwoordig		hebben gebloemd			te hebben gebloemd
	toekomend		gebloemd zullen hebben			gebloemd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	bloemend		gebloemd			ev. bloem	mv. verouderd bloemt	bloeme
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	bloem	bloemt	bloemt	bloemt	bloemt	bloemen	bloemen	bloemen
verleden (o.v.t.)	bloemde	bloemde	bloemde	bloemde	bloemde	bloemden	bloemden	bloemden
toekomend (o.t.t.t.)	zal bloemen	zult/zal bloemen	zult/zal bloemen	zult bloemen	zal bloemen	zullen bloemen	zullen bloemen	zullen bloemen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bloemen	zou bloemen	zou(dt) bloemen	zoudt bloemen	zou bloemen	zouden bloemen	zouden bloemen	zouden bloemen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gebloemd	hebt gebloemd	hebt/heeft gebloemd	hebt gebloemd	heeft gebloemd	hebben gebloemd	hebben gebloemd	hebben gebloemd
verleden (v.v.t.)	had gebloemd	had gebloemd	had gebloemd	hadt gebloemd	had gebloemd	hadden gebloemd	hadden gebloemd	hadden gebloemd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gebloemd hebben	zal/zult gebloemd hebben	zult/zal gebloemd hebben	zult gebloemd hebben	zal gebloemd hebben	zullen gebloemd hebben	zullen gebloemd hebben	zullen gebloemd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gebloemd hebben	zou gebloemd hebben	zou/zoudt gebloemd hebben	zoudt gebloemd hebben	zou gebloemd hebben	zouden gebloemd hebben	zouden gebloemd hebben	zouden gebloemd hebben