beschaven/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van beschaven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beschaven | te beschaven | ||||||||
toekomend | zullen beschaven | te zullen beschaven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben beschaafd | te hebben beschaafd | ||||||||
toekomend | beschaafd zullen hebben | beschaafd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
beschavend | beschaafd | ev. beschaaf |
mv. verouderd beschaaft |
beschave | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | beschaaf | beschaaft | beschaaft | beschaaft | beschaaft | beschaven | beschaven | beschaven | |||
verleden (o.v.t.) | beschaafde | beschaafde | beschaafde | beschaafde | beschaafde | beschaafden | beschaafden | beschaafden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beschaven | zult/zal beschaven | zult/zal beschaven | zult beschaven | zal beschaven | zullen beschaven | zullen beschaven | zullen beschaven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beschaven | zou beschaven | zou(dt) beschaven | zoudt beschaven | zou beschaven | zouden beschaven | zouden beschaven | zouden beschaven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb beschaafd | hebt beschaafd | hebt/heeft beschaafd | hebt beschaafd | heeft beschaafd | hebben beschaafd | hebben beschaafd | hebben beschaafd | |||
verleden (v.v.t.) | had beschaafd | had beschaafd | had beschaafd | hadt beschaafd | had beschaafd | hadden beschaafd | hadden beschaafd | hadden beschaafd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beschaafd hebben | zal/zult beschaafd hebben | zult/zal beschaafd hebben | zult beschaafd hebben | zal beschaafd hebben | zullen beschaafd hebben | zullen beschaafd hebben | zullen beschaafd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beschaafd hebben | zou beschaafd hebben | zou/zoudt beschaafd hebben | zoudt beschaafd hebben | zou beschaafd hebben | zouden beschaafd hebben | zouden beschaafd hebben | zouden beschaafd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm beschaafd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt beschaafd | er is beschaafd | |||||||||
verleden | er werd beschaafd | er was beschaafd | |||||||||
toekomend | er zal beschaafd worden | er zal beschaafd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou beschaafd worden | er zou beschaafd zijn | |||||||||
lijdende vorm beschaafd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beschaafd worden | beschaafd te worden | ||||||||
toekomend | beschaafd zullen worden | beschaafd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | beschaafd zijn | beschaafd te zijn | ||||||||
toekomend | beschaafd zullen zijn | beschaafd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word beschaafd | wordt beschaafd | wordt beschaafd | wordt beschaafd | wordt beschaafd | worden beschaafd | worden beschaafd | worden beschaafd | |||
verleden (o.v.t.) | werd beschaafd | werd beschaafd | werd beschaafd | werdt beschaafd | werd beschaafd | werden beschaafd | werden beschaafd | werden beschaafd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beschaafd worden | zult beschaafd worden | zult beschaafd worden | zult beschaafd worden | zal beschaafd worden | zullen beschaafd worden | zullen beschaafd worden | zullen beschaafd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beschaafd worden | zou beschaafd worden | zou/zoudt beschaafd worden | zoudt beschaafd worden | zou beschaafd worden | zouden beschaafd worden | zouden beschaafd worden | zouden beschaafd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben beschaafd | bent beschaafd | bent/is beschaafd | zijt beschaafd | is beschaafd | zijn beschaafd | zijn beschaafd | zijn beschaafd | |||
verleden (v.v.t.) | was beschaafd | was beschaafd | was beschaafd | waart beschaafd | was beschaafd | waren beschaafd | waren beschaafd | waren beschaafd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beschaafd zijn | zult beschaafd zijn | zult beschaafd zijn | zult beschaafd zijn | zal beschaafd zijn | zullen beschaafd zijn | zullen beschaafd zijn | zullen beschaafd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beschaafd zijn | zou beschaafd zijn | zou/zoudt beschaafd zijn | zoudt beschaafd zijn | zou beschaafd zijn | zouden beschaafd zijn | zouden beschaafd zijn | zouden beschaafd zijn |