bedrag

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·drag
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘geldsom’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1288 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bedrag bedragen
verkleinwoord bedragje bedragjes

Zelfstandig naamwoord

bedrag o

  1. som geld, geldsom
    • Ik heb een aanzienlijk bedrag op mijn rekening staan. 
     De eerste 10 procent van het bedrag doneerde ik zelf, geïnspireerd door de vader van Malala die jaarlijks 10 procent van zijn lerarensalaris aan hulpbehoevende mensen in zijn gemeenschap geeft.[2]
     ‘Dit kan dus niet,’ mompelde hij toen hij de bedragen las.[3]
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. "bedrag" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
  3. (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be