bazuinen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van bazuinen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bazuinen			te bazuinen
	toekomend		zullen bazuinen			te zullen bazuinen
voltooid	tegenwoordig		hebben gebazuind			te hebben gebazuind
	toekomend		gebazuind zullen hebben			gebazuind te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	bazuinend		gebazuind			ev. bazuin	mv. verouderd bazuint	bazuine
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	bazuin	bazuint	bazuint	bazuint	bazuint	bazuinen	bazuinen	bazuinen
verleden (o.v.t.)	bazuinde	bazuinde	bazuinde	bazuinde	bazuinde	bazuinden	bazuinden	bazuinden
toekomend (o.t.t.t.)	zal bazuinen	zult/zal bazuinen	zult/zal bazuinen	zult bazuinen	zal bazuinen	zullen bazuinen	zullen bazuinen	zullen bazuinen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bazuinen	zou bazuinen	zou(dt) bazuinen	zoudt bazuinen	zou bazuinen	zouden bazuinen	zouden bazuinen	zouden bazuinen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gebazuind	hebt gebazuind	hebt/heeft gebazuind	hebt gebazuind	heeft gebazuind	hebben gebazuind	hebben gebazuind	hebben gebazuind
verleden (v.v.t.)	had gebazuind	had gebazuind	had gebazuind	hadt gebazuind	had gebazuind	hadden gebazuind	hadden gebazuind	hadden gebazuind
toekomend (v.t.t.t.)	zal gebazuind hebben	zal/zult gebazuind hebben	zult/zal gebazuind hebben	zult gebazuind hebben	zal gebazuind hebben	zullen gebazuind hebben	zullen gebazuind hebben	zullen gebazuind hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gebazuind hebben	zou gebazuind hebben	zou/zoudt gebazuind hebben	zoudt gebazuind hebben	zou gebazuind hebben	zouden gebazuind hebben	zouden gebazuind hebben	zouden gebazuind hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gebazuind worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gebazuind				er is gebazuind
verleden	er werd gebazuind				er was gebazuind
toekomend	er zal gebazuind worden				er zal gebazuind zijn
voorwaardelijk	er zou gebazuind worden				er zou gebazuind zijn
lijdende vorm gebazuind worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gebazuind worden			gebazuind te worden
	toekomend		gebazuind zullen worden			gebazuind te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		gebazuind zijn			gebazuind te zijn
	toekomend		gebazuind zullen zijn			gebazuind te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word gebazuind	wordt gebazuind	wordt gebazuind	wordt gebazuind	wordt gebazuind	worden gebazuind	worden gebazuind	worden gebazuind
verleden (o.v.t.)	werd gebazuind	werd gebazuind	werd gebazuind	werdt gebazuind	werd gebazuind	werden gebazuind	werden gebazuind	werden gebazuind
toekomend (o.t.t.t.)	zal gebazuind worden	zult gebazuind worden	zult gebazuind worden	zult gebazuind worden	zal gebazuind worden	zullen gebazuind worden	zullen gebazuind worden	zullen gebazuind worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou gebazuind worden	zou gebazuind worden	zou/zoudt gebazuind worden	zoudt gebazuind worden	zou gebazuind worden	zouden gebazuind worden	zouden gebazuind worden	zouden gebazuind worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben gebazuind	bent gebazuind	bent/is gebazuind	zijt gebazuind	is gebazuind	zijn gebazuind	zijn gebazuind	zijn gebazuind
verleden (v.v.t.)	was gebazuind	was gebazuind	was gebazuind	waart gebazuind	was gebazuind	waren gebazuind	waren gebazuind	waren gebazuind
toekomend (v.t.t.t.)	zal gebazuind zijn	zult gebazuind zijn	zult gebazuind zijn	zult gebazuind zijn	zal gebazuind zijn	zullen gebazuind zijn	zullen gebazuind zijn	zullen gebazuind zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gebazuind zijn	zou gebazuind zijn	zou/zoudt gebazuind zijn	zoudt gebazuind zijn	zou gebazuind zijn	zouden gebazuind zijn	zouden gebazuind zijn	zouden gebazuind zijn