bakenen/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van bakenen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bakenen | te bakenen | ||||||||
toekomend | zullen bakenen | te zullen bakenen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gebakend | te hebben gebakend | ||||||||
toekomend | gebakend zullen hebben | gebakend te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bakenend | gebakend | ev. baken |
mv. verouderd bakent |
bakene | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | baken | bakent | bakent | bakent | bakent | bakenen | bakenen | bakenen | |||
verleden (o.v.t.) | bakende | bakende | bakende | bakende | bakende | bakenden | bakenden | bakenden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bakenen | zult/zal bakenen | zult/zal bakenen | zult bakenen | zal bakenen | zullen bakenen | zullen bakenen | zullen bakenen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bakenen | zou bakenen | zou(dt) bakenen | zoudt bakenen | zou bakenen | zouden bakenen | zouden bakenen | zouden bakenen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gebakend | hebt gebakend | hebt/heeft gebakend | hebt gebakend | heeft gebakend | hebben gebakend | hebben gebakend | hebben gebakend | |||
verleden (v.v.t.) | had gebakend | had gebakend | had gebakend | hadt gebakend | had gebakend | hadden gebakend | hadden gebakend | hadden gebakend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gebakend hebben | zal/zult gebakend hebben | zult/zal gebakend hebben | zult gebakend hebben | zal gebakend hebben | zullen gebakend hebben | zullen gebakend hebben | zullen gebakend hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gebakend hebben | zou gebakend hebben | zou/zoudt gebakend hebben | zoudt gebakend hebben | zou gebakend hebben | zouden gebakend hebben | zouden gebakend hebben | zouden gebakend hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gebakend worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gebakend | er is gebakend | |||||||||
verleden | er werd gebakend | er was gebakend | |||||||||
toekomend | er zal gebakend worden | er zal gebakend zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gebakend worden | er zou gebakend zijn | |||||||||
lijdende vorm gebakend worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gebakend worden | gebakend te worden | ||||||||
toekomend | gebakend zullen worden | gebakend te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gebakend zijn | gebakend te zijn | ||||||||
toekomend | gebakend zullen zijn | gebakend te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gebakend | wordt gebakend | wordt gebakend | wordt gebakend | wordt gebakend | worden gebakend | worden gebakend | worden gebakend | |||
verleden (o.v.t.) | werd gebakend | werd gebakend | werd gebakend | werdt gebakend | werd gebakend | werden gebakend | werden gebakend | werden gebakend | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gebakend worden | zult gebakend worden | zult gebakend worden | zult gebakend worden | zal gebakend worden | zullen gebakend worden | zullen gebakend worden | zullen gebakend worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gebakend worden | zou gebakend worden | zou/zoudt gebakend worden | zoudt gebakend worden | zou gebakend worden | zouden gebakend worden | zouden gebakend worden | zouden gebakend worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gebakend | bent gebakend | bent/is gebakend | zijt gebakend | is gebakend | zijn gebakend | zijn gebakend | zijn gebakend | |||
verleden (v.v.t.) | was gebakend | was gebakend | was gebakend | waart gebakend | was gebakend | waren gebakend | waren gebakend | waren gebakend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gebakend zijn | zult gebakend zijn | zult gebakend zijn | zult gebakend zijn | zal gebakend zijn | zullen gebakend zijn | zullen gebakend zijn | zullen gebakend zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gebakend zijn | zou gebakend zijn | zou/zoudt gebakend zijn | zoudt gebakend zijn | zou gebakend zijn | zouden gebakend zijn | zouden gebakend zijn | zouden gebakend zijn |