Naar inhoud springen

arme

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Arme
  • ar·me

arme

  1. verbogen vorm van de stellende trap van arm
     En dat vonden ze heerlijk, die zuipschuiten, zo heerlijk dat ik durf te zweren dat ze met opzet de meest krankzinnige onzin uitkraamden, alleen om achter dat lieftallige schepsel aan te kunnen sloffen en als een kind met schitterende ogen toe te zien hoe ze met grote zorg en aandacht het drankje aanreikte als betrof het een medicijn dat toegediend moest worden aan een arme ellendeling in een nogal chaotisch en uit de hand gelopen ziekenzaal.[1]
     Het was niet zozeer de kreet als wel de krankzinnige wanhoop die in zijn ogen school, waardoor Hbib zich herpakte. Terwijl zijn jeugdvriend zwaar ademend naar een aansteker zocht, schraapte hij zijn keel en stak een sigaret op. 'Kameraad, ik heet Hbib Lebyad. Daar zijn er honderden van op deze wereld. Vroeg of laat besluit nog zo'n arme stakker een boek te schrijven en noemt zijn held Hbib Lebyad. Levi Shotz is een fantastische naam.'[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord arme armen
verkleinwoord - -

dearmev/m

  1. iemand die weinig bezit
    • Er waren erg veel armen in die streek. 
     De Franse president Macron prijst de paus ook voor zijn inzet voor armen en kwetsbaren. Hij noemt hem een bescheiden man die "altijd aan de zijde van de meest kwetsbaren stond". De Notre-Dame in Parijs luidt de klokken 88 keer als eerbetoon aan de paus, die 88 jaar is geworden.[2]
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]
  1. 1 2
    Safae el Khannoussi
    “Oroppa” (2024), Uitgeverij Pluim op Wikipedia, ISBN 9789493339125
  2. Bronlink geraadpleegd op 21 april 2025 Weblink bron “Bedroefde reacties op dood van paus: 'Miljoenen mensen geïnspireerd'” (21 april 2025), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

arme

  1. attributieve vorm van arm
  • ar·me

arme, g / o

  1. bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van arm

arme, mv

  1. onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van arm

arme, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van arm
  • Ontwikkeld uit Latijn arma v wapentuig,“bewapende troepen” (oorspronkelijk o/mv), aangetroffen sinds de 11e eeuw. [1]

arme v

  1. (militair) wapen
vervoeging van
armer

arme

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van armer
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van armer
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van armer
  1. Bronlink Weblink bron arme in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr
  • ar·me
Naar frequentie 7683

arme

  1. bepaald stellende trap van arm
  • ar·me

arme

  1. bepaald stellende trap van arm
  • ar·me

arme

  1. bepaald datief enkelvoud stellende trap van arm

arme

  1. onbepaald datief enkelvoud stellende trap van arm

arme

  1. meervoud stellende trap van arm
vervoeging van
armar

arme

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van armar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van armar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van armar
vervoeging van
armarse

arme

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van armarse
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van armarse
  3. gebiedende wijs (ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van armarse