Naar inhoud springen

armen

Uit WikiWoordenboek
  • ar·men

de armenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord arm
     Luidkeels schreeuwend en wild zwaaiend met mijn armen hoopte ik de mensen voor me te doen stoppen, maar ze waren te ver vooruit en zagen me niet.[1]

de armenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord arme
  • Iemand met open armen ontvangen
erg hartelijk ontvangen worden
slapen
  • Lange armen hebben
veel macht hebben [2]
  • met de armen over elkaar zitten
niet werken, niets uitvoeren
 En dan kon je niet met je armen over elkaar blijven zitten.[3]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. Bronlink Weblink bron “Dit moet je weten over een mui, een plek die je de zee in kan sleuren”, NOS-stories
  2. www.dbnl.org
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044632767
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


armen

  1. meervoud van arm


  • ar·men
Naar frequentie 2614

armen, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van arm


armen

  1. meervoud van arm


armen

  1. meervoud van arm


  • ar·men
Naar frequentie 1258

armen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van arm


  • ar·men

armen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van arm


armen

  1. meervoud van arm


vervoeging van
armar

armen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van armar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van armar
vervoeging van
armarse

armen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van armarse
  2. gebiedende wijs (ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van armarse


armen

  1. meervoud van arm


armen

  1. meervoud van arm


  • arm·en
Naar frequentie 1921

armen

  1. nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van arm