arbiter
Uiterlijk
- ar·bi·ter
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘scheidsrechter’ voor het eerst aangetroffen in 1488 [1]
- van het Franse arbitre of het Latijnse 'arbiter' [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | arbiter | arbiters |
verkleinwoord | - | - |
de arbiter m
- (sport) scheidsrechter bij een wedstrijd
- (juridisch) iemand die bij een geschil een schikking treft, zodat een rechtszaak overbodig wordt
1.
- Het woord arbiter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "arbiter" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "arbiter" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ arbiter op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be