arbitraal
Uiterlijk
- ar·bi·traal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘scheidsrechterlijk’ voor het eerst aangetroffen in 1494 [1]
- afgeleid van arbiter met het achtervoegsel -aal [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | arbitraal | arbitraler | arbitraalst |
verbogen | arbitrale | arbitralere | arbitraalste |
partitief | arbitraals | arbitralers | - |
arbitraal [3]
- Het woord arbitraal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "arbitraal" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "arbitraal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ arbitraal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be