bindend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·dend

Werkwoord

vervoeging van: binden
verbogen vorm: bindende

bindend

  1. onvoltooid deelwoord van binden
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bindend bindender bindendst
verbogen bindende bindendere bindendste
partitief bindends bindenders -

Bijvoeglijk naamwoord

bindend

  1. dwingend, niet vrij opzegbaar
    • Dit is een bindend contract dat alleen door een rechterlijke uitspraak ontbonden kan worden. 
    • Na het eerste jaar krijgt de student een bindend studieadvies. 
  2. gemeenschappelijk
     Dat de locaties waar onze persoonlijke drama's zich hebben voltrokken in principe de bindende factor zijn.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen