animus

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  animus    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈanimʏs / (3 lettergrepen)

Woordafbreking

• ani·mus

Woordherkomst en -opbouw

• van Latijn animus
  • [2] uit het werk van de Zwitserse 20e eeuwse psycholoog
    C.G. Jung

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	animus	animussen
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

animus m

1. bezielende kracht

   • Een goed kapitein moet zijn mannen bezielen met een alles neerslaande wedijver om de tegenpartij te kloppen. Hij moet een animator zijn, de stuwkracht, de animus waarvan de impetus uitgaat. 

2. (psychologie) in de jungiaanse psychologie de mannelijke zijde van de vrouwelijke psyche

   • Naast de roep van het (collectief) onbewuste tekenen zich in het vroege werk de anima en de animus af (het ideaalbeeld vanuit het perspectief van de vrouw) in de verstrengeling van het leven van mensen van verschillend geslacht. 

Synoniemen

• [1] bezieling, geestdrift

Antoniemen

• [2] anima

Gangbaarheid

• Het woord animus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "animus" herkend door:

62 %	van de Nederlanders;
79 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Latijn

Zelfstandig naamwoord

animus m

1. ziel, geest

Afgeleide begrippen

• animula

Verbuiging

	enkelvoud	meervoud
nominatief	animus	animī
genitief	animī	animōrum
datief	animō	animīs
accusatief	animum	animōs
vocatief	anime	animī
ablatief	animō	animīs