afjakkeren/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van afjakkeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afjakkeren | af te jakkeren | ||||||||
toekomend | zullen afjakkeren af zullen jakkeren |
te zullen afjakkeren af te zullen jakkeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgejakkerd | te hebben afgejakkerd | ||||||||
toekomend | afgejakkerd zullen hebben | afgejakkerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afjakkerend | afgejakkerd | ev. jakker af |
mv. verouderd jakkert af |
jakkere af (bijzin) afjakkere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | jakker af | jakkert af | jakkert af | jakkert af | jakkert af | jakkeren af | jakkeren af | jakkeren af | |||
verleden (o.v.t.) | jakkerde af | jakkerde af | jakkerde af | jakkerde af | jakkerde af | jakkerden af | jakkerden af | jakkerden af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afjakkeren | zult/zal afjakkeren | zult/zal afjakkeren | zult afjakkeren | zal afjakkeren | zullen afjakkeren | zullen afjakkeren | zullen afjakkeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afjakkeren | zou afjakkeren | zou(dt) afjakkeren | zoudt afjakkeren | zou afjakkeren | zouden afjakkeren | zouden afjakkeren | zouden afjakkeren | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afjakker | afjakkert | afjakkert | afjakkert | afjakkert | afjakkeren | afjakkeren | afjakkeren | |||
verleden (o.v.t.) | afjakkerde | afjakkerde | afjakkerde | afjakkerde | afjakkerde | afjakkerden | afjakkerden | afjakkerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afjakkeren af zal jakkeren |
zult/zal afjakkeren af zult/zal jakkeren |
zult/zal afjakkeren af zult/zal jakkeren |
zult afjakkeren af zult jakkeren |
zal afjakkeren af zal jakkeren |
zullen afjakkeren af zullen jakkeren |
zullen afjakkeren af zullen jakkeren |
zullen afjakkeren af zullen jakkeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afjakkeren af zou jakkeren |
zou afjakkeren af zou jakkeren |
zou(dt) afjakkeren af zou(dt) jakkeren |
zoudt afjakkeren af zoudt jakkeren |
zou afjakkeren af zou jakkeren |
zouden afjakkeren af zouden jakkeren |
zouden afjakkeren af zouden jakkeren |
zouden afjakkeren af zouden jakkeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgejakkerd | hebt afgejakkerd | hebt/heeft afgejakkerd | hebt afgejakkerd | heeft afgejakkerd | hebben afgejakkerd | hebben afgejakkerd | hebben afgejakkerd | |||
verleden (v.v.t.) | had afgejakkerd | had afgejakkerd | had afgejakkerd | hadt afgejakkerd | had afgejakkerd | hadden afgejakkerd | hadden afgejakkerd | hadden afgejakkerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgejakkerd hebben | zal/zult afgejakkerd hebben | zult/zal afgejakkerd hebben | zult afgejakkerd hebben | zal afgejakkerd hebben | zullen afgejakkerd hebben | zullen afgejakkerd hebben | zullen afgejakkerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgejakkerd hebben | zou afgejakkerd hebben | zou/zoudt afgejakkerd hebben | zoudt afgejakkerd hebben | zou afgejakkerd hebben | zouden afgejakkerd hebben | zouden afgejakkerd hebben | zouden afgejakkerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgejakkerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgejakkerd | er is afgejakkerd | |||||||||
verleden | er werd afgejakkerd | er was afgejakkerd | |||||||||
toekomend | er zal afgejakkerd worden | er zal afgejakkerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgejakkerd worden | er zou afgejakkerd zijn | |||||||||
lijdende vorm afgejakkerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgejakkerd worden | afgejakkerd te worden | ||||||||
toekomend | afgejakkerd zullen worden | afgejakkerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgejakkerd zijn | afgejakkerd te zijn | ||||||||
toekomend | afgejakkerd zullen zijn | afgejakkerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgejakkerd | wordt afgejakkerd | wordt afgejakkerd | wordt afgejakkerd | wordt afgejakkerd | worden afgejakkerd | worden afgejakkerd | worden afgejakkerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgejakkerd | werd afgejakkerd | werd afgejakkerd | werdt afgejakkerd | werd afgejakkerd | werden afgejakkerd | werden afgejakkerd | werden afgejakkerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgejakkerd worden | zult afgejakkerd worden | zult afgejakkerd worden | zult afgejakkerd worden | zal afgejakkerd worden | zullen afgejakkerd worden | zullen afgejakkerd worden | zullen afgejakkerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgejakkerd worden | zou afgejakkerd worden | zou/zoudt afgejakkerd worden | zoudt afgejakkerd worden | zou afgejakkerd worden | zouden afgejakkerd worden | zouden afgejakkerd worden | zouden afgejakkerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgejakkerd | bent afgejakkerd | bent/is afgejakkerd | zijt afgejakkerd | is afgejakkerd | zijn afgejakkerd | zijn afgejakkerd | zijn afgejakkerd | |||
verleden (v.v.t.) | was afgejakkerd | was afgejakkerd | was afgejakkerd | waart afgejakkerd | was afgejakkerd | waren afgejakkerd | waren afgejakkerd | waren afgejakkerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgejakkerd zijn | zult afgejakkerd zijn | zult afgejakkerd zijn | zult afgejakkerd zijn | zal afgejakkerd zijn | zullen afgejakkerd zijn | zullen afgejakkerd zijn | zullen afgejakkerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgejakkerd zijn | zou afgejakkerd zijn | zou/zoudt afgejakkerd zijn | zoudt afgejakkerd zijn | zou afgejakkerd zijn | zouden afgejakkerd zijn | zouden afgejakkerd zijn | zouden afgejakkerd zijn |