Naar inhoud springen

aanbouw

Uit WikiWoordenboek
  • aan·bouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanbouw aanbouwen
verkleinwoord aanbouwtje aanbouwtjes

de aanbouwm

  1. (bouwkunde) het bouwen van iets aan een ander gebouw
  2. (bouwkunde) het aangebouwde
    • De slaapkamer komt in de nieuwe aanbouw. 
    • Het oude kasteel heeft vele aanbouwen. 
vervoeging van
aanbouwen

aanbouw

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanbouwen
    • ... dat ik aanbouw. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]