ezel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ezel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ezel ezels
verkleinwoord ezeltje ezeltjes

Zelfstandig naamwoord

de ezelm

  1. (onevenhoevigen) bepaald paardachtig zoogdier, Equus asinus op Wikispecies, met lange oren dat zeer eigenwijs is
    • De ezel was continu aan het balken. 
     Ik ben eigenlijk loodgieter en heb al mijn gereedschap en mijn bestelbus verkocht, waarvan ik deze twee paarden heb gekocht voor 2500 dollar per stuk. Maar ik begrijp nu waarom de vorige eigenaar van ze af wilde, ze luisteren totaal niet, superkoppig, net ezels.[4]
  2. (scheldwoord) domkop
    • Je bent een ezel omdat je de sleutel bent verloren. 
  3. (gereedschap) (schilderkunst) steunmeubel, schildersezel
    • De schilder had het doek op zijn ezel gezet. 
  4. (techniek) voorste hanger van een windmolen waaraan de vangbalk vooraan met een scharnierpunt vastzit
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Overerving en ontlening
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Anagrammen
Uitdrukkingen en gezegden
  • De jongste ezel moet het pak dragen
de jongste moet de vervelende klusjes opknappen
  • Een ezel stoot zich in het algemeen geen tweemaal aan dezelfde steen
wanneer iemand een fout heeft gemaakt past diegene er meestal voor op diezelfde fout nog eens te maken
  • Een schop van een ezel kunnen verdragen
je moet het aankunnen dat iemand zonder verstand van zaken kritiek geeft
  • Van de bok op de ezel gaan
snel van onderwerp wisselen zonder rode draad
  • Van de os op de ezel springen
steeds van onderwerp veranderen
  • Zolang de ezel zakken draagt, heeft de mulder hem lief
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
ezelen

ezel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ezelen
    • Ik ezel. 
  2. gebiedende wijs van ezelen
    • Ezel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ezelen
    • Ezel je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen


Fries

Zelfstandig naamwoord

ezel

  1. (onevenhoevigen) ezel; paardachtig dier met lange oren


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

ezel

  1. (onevenhoevigen) ezel; paardachtig dier met lange oren
Schrijfwijzen


Nedersorbisch

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Duitse Esel

Zelfstandig naamwoord

ezel

  1. (onevenhoevigen) ezel; paardachtig dier met lange oren
Synoniemen