steenezel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • steen·ezel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord steenezel steenezels
verkleinwoord steenezeltje steenezeltjes

Zelfstandig naamwoord

de steenezelm

  1. (scheldwoord) koppig, eigenwijs iemand die heel dom is
    • Drie is misschien te weinig, hoewel je met één Amerikaan, één Chinees en een nieuw soort Negus van Abessinië, of anders met de oude Mandela namens Afrika, waarschijnlijk een heel eind was gekomen. Tien is te veel. Maar twee weken lang elke dag inspraak voor 45.000 balkende groene steenezels? C’est pire qu’un crime, c’est une faute. [2] 
    • Die curieuze overdenking kan, anno 1937, zijn ingegeven door de analogie dat het algemeen kiesrecht z'n nadelen heeft omdat het steenezels de gelegenheid biedt op de verkeerde partij te stemmen - we weten dat Bolland die mening was toegedaan, en in dat verband ook het begrip ezel bezigde - maar zo is het in feite natuurlijk ook: het is de tol die we betalen voor alle derivaten van de democratie. [3] 
    • Subtiliteit is niet de grootste verdienste van dit boek. Naar VVD-leider Bolkestein, die een paar jaar geleden zei dat kinderen van illegalen geen recht hebben op onderwijs, verwijst Helman als 'een balkende steenezel die niet wou dat illegale kinderen naar school gingen.' Helman, zelf ooit minister van onderwijs in Suriname, maakt zich duidelijk kwaad op Haagse politici die illegalen als criminelen willen laten opjagen. [4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

64 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen