minkukel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • min·ku·kel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘dom persoon’ voor het eerst aangetroffen in 1963 [1]
  • Het woord is in 1963 geïntroduceerd door Marten Toonder in het stripverhaal Tom Poes en het kukel. Het lijkt te staan voor 'minimaal IQ'.
enkelvoud meervoud
naamwoord minkukel minkukels
verkleinwoord minkukeltje minkukeltjes

Zelfstandig naamwoord

de minkukelm

  1. (schertsend), (informeel) onnozel of minderwaardig persoon
    • Wat ben jij toch een minkukel. 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen