zwam

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwam
Woordherkomst en -opbouw
  • van Middelnederlands swam, in de betekenis van ‘spons, paddenstoel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord zwam zwammen
verkleinwoord zwammetje zwammetjes

Zelfstandig naamwoord

zwam v/m

  1. organisme dat bestaat uit een netwerk van draadjes dat op andere organismen groeit, soms zichtbaar in de vorm van een verkleuring, vlokken of paddenstoelen
    • Zwammen parasiteren soms op andere planten. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
zwammen

zwam

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwammen
    • Ik zwam. 
  2. gebiedende wijs van zwammen
    • Zwam! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwammen
    • Zwam je? 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen