wanbetalen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van wanbetalen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		wanbetalen			te wanbetalen
	toekomend		zullen wanbetalen			te zullen wanbetalen
voltooid	tegenwoordig		hebben wanbetaald			te hebben wanbetaald
	toekomend		wanbetaald zullen hebben			wanbetaald te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	wanbetalend		wanbetaald			ev. wanbetaal	mv. verouderd wanbetaalt	wanbetale
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	wanbetaal	wanbetaalt	wanbetaalt	wanbetaalt	wanbetaalt	wanbetalen	wanbetalen	wanbetalen
verleden (o.v.t.)	wanbetaalde	wanbetaalde	wanbetaalde	wanbetaalde	wanbetaalde	wanbetaalden	wanbetaalden	wanbetaalden
toekomend (o.t.t.t.)	zal wanbetalen	zult/zal wanbetalen	zult/zal wanbetalen	zult wanbetalen	zal wanbetalen	zullen wanbetalen	zullen wanbetalen	zullen wanbetalen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou wanbetalen	zou wanbetalen	zou(dt) wanbetalen	zoudt wanbetalen	zou wanbetalen	zouden wanbetalen	zouden wanbetalen	zouden wanbetalen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb wanbetaald	hebt wanbetaald	hebt/heeft wanbetaald	hebt wanbetaald	heeft wanbetaald	hebben wanbetaald	hebben wanbetaald	hebben wanbetaald
verleden (v.v.t.)	had wanbetaald	had wanbetaald	had wanbetaald	hadt wanbetaald	had wanbetaald	hadden wanbetaald	hadden wanbetaald	hadden wanbetaald
toekomend (v.t.t.t.)	zal wanbetaald hebben	zal/zult wanbetaald hebben	zult/zal wanbetaald hebben	zult wanbetaald hebben	zal wanbetaald hebben	zullen wanbetaald hebben	zullen wanbetaald hebben	zullen wanbetaald hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou wanbetaald hebben	zou wanbetaald hebben	zou/zoudt wanbetaald hebben	zoudt wanbetaald hebben	zou wanbetaald hebben	zouden wanbetaald hebben	zouden wanbetaald hebben	zouden wanbetaald hebben