volstouwen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van volstouwen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		volstouwen			vol te stouwen
	toekomend		zullen volstouwen vol zullen stouwen			te zullen volstouwen vol te zullen stouwen
voltooid	tegenwoordig		hebben volgestouwd			te hebben volgestouwd
	toekomend		volgestouwd zullen hebben			volgestouwd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	volstouwend		volgestouwd			ev. stouw vol	mv. verouderd stouwt vol	stouwe vol (bijzin) volstouwe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	stouw vol	stouwt vol	stouwt vol	stouwt vol	stouwt vol	stouwen vol	stouwen vol	stouwen vol
verleden (o.v.t.)	stouwde vol	stouwde vol	stouwde vol	stouwde vol	stouwde vol	stouwden vol	stouwden vol	stouwden vol
toekomend (o.t.t.t.)	zal volstouwen	zult/zal volstouwen	zult/zal volstouwen	zult volstouwen	zal volstouwen	zullen volstouwen	zullen volstouwen	zullen volstouwen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou volstouwen	zou volstouwen	zou(dt) volstouwen	zoudt volstouwen	zou volstouwen	zouden volstouwen	zouden volstouwen	zouden volstouwen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	volstouw	volstouwt	volstouwt	volstouwt	volstouwt	volstouwen	volstouwen	volstouwen
verleden (o.v.t.)	volstouwde	volstouwde	volstouwde	volstouwde	volstouwde	volstouwden	volstouwden	volstouwden
toekomend (o.t.t.t.)	zal volstouwen vol zal stouwen	zult/zal volstouwen vol zult/zal stouwen	zult/zal volstouwen vol zult/zal stouwen	zult volstouwen vol zult stouwen	zal volstouwen vol zal stouwen	zullen volstouwen vol zullen stouwen	zullen volstouwen vol zullen stouwen	zullen volstouwen vol zullen stouwen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou volstouwen vol zou stouwen	zou volstouwen vol zou stouwen	zou(dt) volstouwen vol zou(dt) stouwen	zoudt volstouwen vol zoudt stouwen	zou volstouwen vol zou stouwen	zouden volstouwen vol zouden stouwen	zouden volstouwen vol zouden stouwen	zouden volstouwen vol zouden stouwen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb volgestouwd	hebt volgestouwd	hebt/heeft volgestouwd	hebt volgestouwd	heeft volgestouwd	hebben volgestouwd	hebben volgestouwd	hebben volgestouwd
verleden (v.v.t.)	had volgestouwd	had volgestouwd	had volgestouwd	hadt volgestouwd	had volgestouwd	hadden volgestouwd	hadden volgestouwd	hadden volgestouwd
toekomend (v.t.t.t.)	zal volgestouwd hebben	zal/zult volgestouwd hebben	zult/zal volgestouwd hebben	zult volgestouwd hebben	zal volgestouwd hebben	zullen volgestouwd hebben	zullen volgestouwd hebben	zullen volgestouwd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou volgestouwd hebben	zou volgestouwd hebben	zou/zoudt volgestouwd hebben	zoudt volgestouwd hebben	zou volgestouwd hebben	zouden volgestouwd hebben	zouden volgestouwd hebben	zouden volgestouwd hebben