uitschieten
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: uitschieten (hulp, bestand)
Woordafbreking
- uit·schie·ten
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit en schieten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitschieten |
schoot uit |
uitgeschoten |
klasse 2 | volledig |
Werkwoord
uitschieten [1]
- onovergankelijk een onbedoelde plotselinge beweging maken
- (figuurlijk) onovergankelijk heftig uitvallen
- (scheepvaart) (van de wind) plotseling harder worden
- (plantkunde) uitlopen, spruiten
- (voetbal) overgankelijk (de bal) het veld intrappen
- overgankelijk door schieten wegnemen
- overgankelijk naar buiten gooien, vieren
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord uitschieten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "uitschieten" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Sterk werkwoord klasse 2 in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Onovergankelijk werkwoord in het Nederlands
- Figuurlijk in het Nederlands
- Scheepvaart in het Nederlands
- Plantkunde in het Nederlands
- Voetbal in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %