uitbieden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van uitbieden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitbieden | uit te bieden | ||||||||
toekomend | zullen uitbieden uit zullen bieden |
te zullen uitbieden uit te zullen bieden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgeboden | te hebben uitgeboden | ||||||||
toekomend | uitgeboden zullen hebben | uitgeboden te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uitbiedend | uitgeboden | ev. bied uit |
mv. verouderd biedt uit |
biede uit (bijzin) uitbiede | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | bied uit | biedt uit | biedt uit | biedt uit | biedt uit | bieden uit | bieden uit | bieden uit | |||
verleden (o.v.t.) | bood uit | bood uit | bood uit | bood uit | bood uit | boden uit | boden uit | boden uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitbieden | zult/zal uitbieden | zult/zal uitbieden | zult uitbieden | zal uitbieden | zullen uitbieden | zullen uitbieden | zullen uitbieden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitbieden | zou uitbieden | zou(dt) uitbieden | zoudt uitbieden | zou uitbieden | zouden uitbieden | zouden uitbieden | zouden uitbieden | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uitbied | uitbiedt | uitbiedt | uitbiedt | uitbiedt | uitbieden | uitbieden | uitbieden | |||
verleden (o.v.t.) | uitbood | uitbood | uitbood | uitbood | uitbood | uitboden | uitboden | uitboden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitbieden uit zal bieden |
zult/zal uitbieden uit zult/zal bieden |
zult/zal uitbieden uit zult/zal bieden |
zult uitbieden uit zult bieden |
zal uitbieden uit zal bieden |
zullen uitbieden uit zullen bieden |
zullen uitbieden uit zullen bieden |
zullen uitbieden uit zullen bieden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitbieden uit zou bieden |
zou uitbieden uit zou bieden |
zou(dt) uitbieden uit zou(dt) bieden |
zoudt uitbieden uit zoudt bieden |
zou uitbieden uit zou bieden |
zouden uitbieden uit zouden bieden |
zouden uitbieden uit zouden bieden |
zouden uitbieden uit zouden bieden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgeboden | hebt uitgeboden | hebt/heeft uitgeboden | hebt uitgeboden | heeft uitgeboden | hebben uitgeboden | hebben uitgeboden | hebben uitgeboden | |||
verleden (v.v.t.) | had uitgeboden | had uitgeboden | had uitgeboden | hadt uitgeboden | had uitgeboden | hadden uitgeboden | hadden uitgeboden | hadden uitgeboden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgeboden hebben | zal/zult uitgeboden hebben | zult/zal uitgeboden hebben | zult uitgeboden hebben | zal uitgeboden hebben | zullen uitgeboden hebben | zullen uitgeboden hebben | zullen uitgeboden hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgeboden hebben | zou uitgeboden hebben | zou/zoudt uitgeboden hebben | zoudt uitgeboden hebben | zou uitgeboden hebben | zouden uitgeboden hebben | zouden uitgeboden hebben | zouden uitgeboden hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgeboden worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgeboden | er is uitgeboden | |||||||||
verleden | er werd uitgeboden | er was uitgeboden | |||||||||
toekomend | er zal uitgeboden worden | er zal uitgeboden zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgeboden worden | er zou uitgeboden zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgeboden worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgeboden worden | uitgeboden te worden | ||||||||
toekomend | uitgeboden zullen worden | uitgeboden te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgeboden zijn | uitgeboden te zijn | ||||||||
toekomend | uitgeboden zullen zijn | uitgeboden te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | — | — | — | — | wordt uitgeboden | — | — | worden uitgeboden | |||
verleden (o.v.t.) | — | — | — | — | werd uitgeboden | — | — | werden uitgeboden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | — | — | — | — | zal uitgeboden worden | — | — | zullen uitgeboden worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | — | — | — | — | zou uitgeboden worden | — | — | zouden uitgeboden worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | — | — | — | — | is uitgeboden | — | — | zijn uitgeboden | |||
verleden (v.v.t.) | — | — | — | — | was uitgeboden | — | — | waren uitgeboden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | — | — | — | — | zal uitgeboden zijn | — | — | zullen uitgeboden zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | — | — | — | — | zou uitgeboden zijn | — | — | zouden uitgeboden zijn |