toom
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- toom
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘teugel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toom | tomen |
verkleinwoord | toompje | toompjes |
Zelfstandig naamwoord
toom m
- riem of koord waarmee men een rij- of trekdier bestuurt, zowel gebruikt voor elke riem afzonderlijk, als voor beide samen. Een synoniem voor toom is teugel
- (van een vlieger) touw of touwtjes waarmee de helling van een op te laten vlieger bepaald wordt, waarvan het stijgen afhangt
- vlucht, koppel (m.n. van wilde eenden)
- bijeenbehorende troep hoenders of eenden
- broedsel
- worp, nest
- (gewestelijk) visrijke plek, plek waarheen de vis trekt
- stel riemen om de borst van een kind, met een leidsel, waaraan men een klein kind laat lopen
Synoniemen
- [8] tuig
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tomen |
toom
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tomen
- Ik toom.
- gebiedende wijs van tomen
- Toom!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tomen
- Toom je?
Gangbaarheid
- Het woord toom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "toom" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.